eerste woonplaats

eerste woonplaats

Het Metselaarshuis - Vooruit 1964

Het eerste waar elke nieuwkomer zich van moet verzekeren is een plek om de nacht door te brengen of, als hij of zij er gedurende langere tijd wil verblijven, om te wonen.

Mensen die in het kader van een kettingmigratie vertrekken, brengen hun eerste nachten meestal door bij de familieleden, buren of kennissen die ze komen vervoegen. Dat kan bij hen in huis zijn, als zij een eigen stek hebben, maar ook elders, bijvoorbeeld in een logementshuis waar ze zelf tijdelijk verblijven.

Logementshuizen en herbergen zijn vandaag minder in trek, maar waren vroeger heel courante woonvormen voor mensen met een tijdelijk verblijf. Herbergiers en caféhouders verhuurden vaak ook kamers boven de gelagzaal, gericht op reizigers en passanten. Logementshuizen echter waren plekken die geen andere functie hadden dan de verhuur van kamers, en dit vaak voor een langere periode. Zo maakten bijvoorbeeld studenten of tijdelijke arbeiders gebruik van logementshuizen, maar ook vele migranten vonden er een eerste huisvesting. Dergelijke plekken werden gerund door een conciërge, die de verhuur van de kamers regelde en het reilen en zeilen in huis controleerde. Soms konden de kostgangers er ook eten en hun was laten doen, soms moesten ze zelf voor hun onderhoud instaan. De huurprijzen voor een kamer konden erg variëren; vaak werd er duchtig geprofiteerd van de gasten. Sommige logementshuizen waren ook echte krotten. In Gent vonden vele arbeidsmigranten in de naoorlogse periode een tijdelijk onderdak in zo’n logementshuis. Ze waren verspreid over de hele stad.

Migranten die door een werkgever gerekruteerd waren, werden ook vaak gehuisvest in herbergen of logementshuizen, maar soms voorzag de werkgever ook zelf huisvesting. Bedrijven bezaten of huurden vaak huizen of flats, waar ze dan hun buitenlandse arbeiders in onderbrachten. In Gent was dit bijvoorbeeld het geval voor de Union Cotonnière, een textielbedrijf met een groot patrimonium waar vele van haar werknemers onderdak vonden.

Kleinere werkgevers boden hun werknemers soms ook onderdak aan in hun eigen woning. Dit kwam vaak voor bij ondernemers die zelf migrant waren, en die hun werknemers in het land van herkomst rekruteerden, zoals de Italiaanse ijsmakers, mozaïekleggers en restauranthouders in Gent. Dat migranten bij hun werkgever in huis gingen wonen, was natuurlijk ook het geval voor diegenen die als dienstboden aan de slag gingen.

Tenslotte wordt het onderdak van bepaalde groepen nieuwkomers niet door de werkgevers of door hun sociale netwerk, maar door de overheid of door ngo’s georganiseerd. Dit is vaak het geval voor immigranten die als vluchtelingen in ons land aankomen. De joodse vluchtelingen in de jaren 1930 werden door joodse vluchtelingencomités opgevangen en ondergebracht in gemeubelde kamers, opvangtehuizen, en tenslotte ook in vluchtelingenkampen. Vandaag worden vluchtelingen, tenminste wanneer ze zich binnen de asielprocedure bevinden, opgevangen door de overheid, eerst in collectieve opvangcentra en na verloop van tijd in individuele woningen.

Jozefien De Bock

 

bronnen:

  • De Bock J. (2013), ‘We have made our whole lives here.’ Immigration, Settlement and Integration Processes of Mediterranean Immigrants in Ghent, 1960-1980, ongepubliceerde doctoraatsverhandeling, European University Institute
  •  
  • Fedasil, Over de opvang van asielzoekers vandaag